Op 18 april 2023 is op de webpagina van de kennisgroepen van de belastingdienst een badge nieuwe standpunten 8 kennisgroepen gepubliceerd. In dit artikel behandelen we paar van deze interessante standpunten. Het betreft standpunten over de herstelmogelijkheid van het achterwege blijven van een houdsterverliesbeschikking, over de toepassing Regeling functionele valuta op een niet door de ECB gepubliceerde geldeenheid, over de beleggingskwalificatie herontwikkeling onroerende zaken bestemd voor verhuur aan derden, over de ketenzorg; gedeeltelijke vergoeding door derden en over de overgang onder algemene titel als gevolg van juridische fusie.

 

KG:011:2022:14 Kan het achterwege blijven van een houdsterverliesbeschikking later worden hersteld?

 

Dit standpunt is vastgesteld op: 21-04-2022

 

Aanleiding

De vraag is voorgelegd of het achterwege blijven van een houdsterverliesbeschikking later kan worden hersteld in de volgende situatie.

X BV fungeert als houdster- en groepsfinancieringsmaatschappij.

De verliezen van X BV kwalificeren materieel als houdsterverliezen in de zin van artikel 20, vierde lid (oud), van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969).

Met betrekking tot het verlies over het jaar 2018 heeft de inspecteur een verliesvaststellingsbeschikking vastgesteld, waarbij het verlies niet tevens bij beschikking is aangemerkt als houdsterverlies.

 

Vraag

Kan het achterwege blijven van het bij beschikking vaststellen van de kwalificatie als houdsterverlies later alsnog worden hersteld in de situatie dat een verliesvaststellingsbeschikking is vastgesteld, maar dit verlies ten onrechte niet tevens bij beschikking is aangemerkt als houdsterverlies?

 

Antwoord

Wanneer een houdsterverlies ten onrechte niet tijdig en als zodanig bij beschikking is vastgesteld, staat het achterwege blijven van de houdsterkwalificatie in beginsel onherroepelijk vast. De inspecteur kan een verlies daarna alleen alsnog rechtsgeldig als houdsterverlies aanmerken als sprake is van een zogenoemd nieuw feit, van kwade trouw of een zogenoemde kenbare fout.

 

De volledige tekst van het standpunt inclusief beschouwing kunt u hier vinden.

 

KG:011:2022:15 Regeling functionele valuta; valt een nooit door de ECB gepubliceerde valuta onder de uitzondering voor publicatie-opschorting?

 

Dit standpunt is vastgesteld op: 11-10-2022

 

Aanleiding

In het kader van een ontvangen verzoek tot toepassing van de Regeling functionele valuta (hierna: Rfv) is de vraag opgekomen of de Rfv toepasbaar is op een geldeenheid waarvan de Europese Centrale Bank (hierna: ECB) geen wisselkoers publiceert. De vraag komt met name op gezien de in 2022 ingevoerde uitzondering voor geldeenheden ten aanzien waarvan publicatie van de wisselkoers door de ECB is opgeschort. De casus is als volgt:

  • Een belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting wenst geldeenheid X als functionele valuta te hanteren.
  • De ECB publiceert geen wisselkoers van geldeenheid X en heeft dit in het verleden ook nooit gedaan. Belastingplichtige voldoet daarmee niet aan het vereiste als opgenomen in artikel 1, onderdeel b, Rfv.
  • Het hanteren van geldeenheid X als functionele valuta zou kunnen leiden tot administratieve vereenvoudiging.

 

Vraag

Moet een verzoek tot toepassing van de Rfv met betrekking tot een geldeenheid waarvan de ECB geen wisselkoers publiceert en dit ook nooit heeft gedaan, op grond van de letterlijke tekst van artikel 1, onderdeel, b, Rfv worden afgewezen of mag op grond van doel en strekking aansluiting worden gezocht bij de wisselkoers zoals gepubliceerd in de Financial Times Guide to World Currencies?

 

Antwoord

Het verzoek moet worden afgewezen. De tekst van de Rfv staat toelating als andere geldeenheid van een geldeenheid waarvan de ECB geen wisselkoers publiceert en dit ook nooit heeft gedaan eenduidig niet toe. De omstandigheid dat toewijzing zou leiden tot administratieve vereenvoudiging biedt onvoldoende grond voor afwijking van de duidelijke tekst van de Rfv.

 

De volledige tekst van het standpunt inclusief beschouwing kunt u hier vinden.

 

KG:011:2022:16 Herontwikkeling onroerende zaken bestemd voor verhuur aan derden (artikel 20a, achtste lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969)

 

Dit standpunt is vastgesteld op: 20-05-2022

 

Aanleiding

In het kader van artikel 20a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969) is de vraag opgekomen of onroerende zaken vallen onder de reikwijdte van artikel 20a, achtste lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969 in de volgende situatie:

Een belastingplichtige houdt zich bezig met de herontwikkeling van zelf verworven onroerende zaken.

Ten tijde van de herontwikkeling staat vast dat deze onroerende zaken zijn bestemd om na de herontwikkeling langdurig te worden verhuurd aan derden.  

Het uiteindelijke belang in belastingplichtige wijzigt voor 30% of meer.

Op moment van belangwijziging bevinden de onroerende zaken zich nog in de herontwikkelingsfase.

 

Vraag

Kwalificeren onroerende zaken op grond van artikel 20a, achtste lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969 als beleggingen voor toepassing van artikel 20a Wet Vpb 1969, als ten tijde van de belangwijziging de onroerende zaken door belastingplichtige worden herontwikkeld, maar vaststaat dat de onroerende zaken bestemd zijn voor de verhuur aan derden?

 

Antwoord

Ja. Ook onroerende zaken die zich op het moment van belangwijziging nog in de herontwikkelingsfase bevinden, maar waarvan vaststaat dat deze zijn bestemd om ter beschikking te worden gesteld aan anderen dan met de belastingplichtige verbonden lichamen, vallen onder de specifieke beleggingskwalificatie van artikel 20a, achtste lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969.

 

De volledige tekst van het standpunt inclusief beschouwing kunt u hier vinden.

 

KG:210:2023:2 Ketenzorg; gedeeltelijke vergoeding door derde

 

Aanleiding

Belanghebbende is een samenwerkingsverband van huisartsen en andere zorgaanbieders in de zin van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de omzetbelasting 1968 juncto artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 juncto Bijlage B, post b.20 bij het UB OB (hierna: Bijlage B post b.20). Zij voert de regie over de geïntegreerde (multidisciplinaire) eerstelijnszorg aan de patiënten van de aangesloten huisartsen.

De bekostiging van de organisatie van de zorg en de huisartsenzorg is vastgelegd in en gebaseerd op de Beleidsregel huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg (hierna: de Beleidsregel. In de Beleidsregel wordt ruimte geboden aan verzekeraars en zorgaanbieders om afspraken te maken over de vergoeding voor de inzet van praktijkmanagers. Een praktijkmanager neemt (een deel van) de dagelijkse organisatorische taken uit handen van de huisartsen.

Belanghebbende ontvangt van de zorgverzekeraar een (gemaximeerd) bedrag voor de kosten van praktijkmanagement. Omdat dit bedrag niet toereikend is, betalen de huisartsen ook een deel van de kosten. Tegenover het bedrag dat belanghebbende van de huisartsen ontvangt, staat geen afzonderlijke prestatie.

 

Vraag

Zijn de betalingen door de huisartsen onderdeel van de vergoeding voor een dienst die is vrijgesteld op grond van Bijlage B post b.20?

 

Antwoord

Ja, de betalingen door de huisartsen zijn onderdeel van de vergoeding voor een dienst die is vrijgesteld op grond van Bijlage B post b.20. Zowel de betaling door de zorgverzekeraars als die door de huisartsen vormen de vergoeding voor de diensten die zijn vrijgesteld op basis van de genoemde post.

 

De volledige tekst van het standpunt inclusief beschouwing kunt u hier vinden.

 

KG:024:2023:10 Overgang onder algemene titel als gevolg van juridische fusie

 

Aanleiding

Vennootschap X fuseert met vennootschap Y, waarbij Y de verdwijnende rechtspersoon is en X de verkrijgende rechtspersoon. Vennootschap X neemt vervolgens contact op met de inspecteur over de gevolgen van de fusie voor de dividendbelasting.

 

Vraag

Vormt bij een juridische fusie de overgang onder algemene titel van het gehele vermogen van een verdwijnende rechtspersoon op de verkrijgende rechtspersoon een opbrengst in de zin van artikel 3, eerste lid, Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB)?

 

Antwoord

Nee, bij een juridische fusie vormt de overgang onder algemene titel van het gehele vermogen van een verdwijnende op de verkrijgende rechtspersoon geen opbrengst in de zin van artikel 3, eerste lid, Wet DB.

 

De volledige tekst van het standpunt inclusief beschouwing kunt u hier vinden.

 

 

Copyright – internationaltaxplaza.info

 

 

Follow International Tax Plaza on Twitter (@IntTaxPlaza)

 

 

Submit to FacebookSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn
INTERESTING ARTICLES