Op 25 mei 2022 heeft de minister van Minister van Economische Zaken en Klimaat het CPB-rapport: “Evaluatie fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen naar de Tweede Kamer gestuurd”. Het kabinet zal pas op een later moment met een inhoudelijke reactie op dit rapport komen. In het rapport evalueert het CPB de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bedrijfsopvolgingsregelingen erf- en schenkbelasting en van de doorschuifregelingen voor ondernemers en aanmerkelijk belanghouders in de inkomstenbelasting. 

 

Er bestaat een aantal fiscale regelingen om te voorkomen dat de belastingheffing een belemmering vormt voor economisch gewenste bedrijfsoverdrachten en dat de continuïteit van het bedrijf hierdoor in gevaar komt:

1.  Bedrijfsopvolgingsregelingen erf- en schenkbelasting (BOR);

2.  Doorschuifregeling inkomstenbelasting voordeel uit aanmerkelijk belang (DRS AB);

3.  Doorschuifregeling inkomstenbelasting stakingswinst (DSR IB);

4.  Stakingsaftrek (ib-ondernemer);

5.  Stakingsaftrek lijfrentepremie (ib-ondernemer);

6.  Vrijstelling overdrachtsbelasting bedrijfsoverdracht in de familiesfeer; en

7.  Regelingen in de Invorderingswet.

 

De door het CPB gemaakte evaluatie richt zich voornamelijk op de bedrijfsopvolgingsregeling (de BOR) en de doorschuifregelingen ( DRS IB en DRS AB).

 

De BOR

Het CPB concludeert in deze evaluatie dat de vrijstelling goingconcernwaarde in de BOR  doeltreffend, maar in de meeste gevallen niet noodzakelijk en niet doelmatig is. De vrijstelling van 100% en 83% in de BOR is doeltreffend doordat het overdragen van ondernemingsvermogen vrijwel volledig is vrijgesteld van erf- en schenkbelasting. In een substantieel deel van de gevallen is de regeling echter niet noodzakelijk voor de continuïteit van de onderneming, omdat er voldoende vrije middelen aanwezig zijn bij de erflater, schenker en/of verkrijger. In deze gevallen is sprake van een cadeau-effect en is de regeling dus niet doelmatig. En wanneer er wel een financieringsbehoefte is, kan in de meeste gevallen worden volstaan met (een uitbreiding van) de bestaande uitstelregeling. In deze analyse is het CPB wel uitgegaan van het voortbestaan van de doorschuifregelingen.

 

De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) voorziet in een voorwaardelijke vrijstelling van de erf- of schenkbelasting voor bedrijfsoverdrachten. De vrijstelling wordt verleend als aan de voorwaarden van een ‘reële bedrijfsopvolging’ wordt voldaan. Volgens de wet is sprake van een bedrijfsopvolging als ondernemingsvermogen wordt verkregen van een ondernemer en de verkrijger de onderneming voortzet. De precieze voorwaarden zijn als volgt:

-    Het vermogen dat wordt overgedragen moet ondernemingsvermogen zijn. Vermogen dat kwalificeert als beleggingsvermogen behoort daar niet toe.

-    In geval van aandeelhouderschap in een vennootschap dient sprake te zijn van een (indirect) aanmerkelijk belang (ab). De faciliteiten zijn onder aanvullende voorwaarden ook van toepassing op preferente aandelen.

-    De erflater of schenker moet volgens de bezitseis voorafgaand aan de overdracht minimaal een jaar (bij een erfenis) of minimaal vijf jaar (bij een schenking) eigenaar van de onderneming zijn geweest.

-    De verkrijger moet volgens de voorzettingseis minimaal vijf jaar na de overdracht de onderneming in bezit houden en de onderneming blijven voortzetten. De vrijstelling wordt definitief als aan de voortzettingstermijn is voldaan.

 

De DSR

Volgens het CPB zijn de DSR ook doeltreffend, maar het CPB zegt dat ze de doelmatigheid ervan niet kwantitatief kon onderzoeken. Deze regelingen zijn doeltreffend doordat ze de belastingheffing uitstellen. Zo vormt de heffing geen belemmering voor een overdracht. De belastingclaim verschuift van de oude eigenaar naar de opvolger, zodat er sprake is van uitstel, maar niet van afstel. De doelmatigheid kan niet kwantitatief worden onderzocht, doordat in de data niet bekend is hoe groot de belastingclaim is die wordt verschoven. Een betere administratie van deze gegevens maakt de uitvoering van de regelingen eenvoudiger. Dat helpt beleidsmakers ook bij het maken van beleid. Hoewel een kwantitatieve analyse ontbreekt, zijn de DSR volgens het CPB in elk geval minder ondoelmatig dan de BOR, aangezien deze regelingen leiden tot uitstel van belastingheffing en niet tot afstel, zoals bij de BOR het geval is.

 

De doorschuifregelingen voorkomen dat inkomstenbelasting wordt geheven op het moment van een overdracht en schuiven deze heffing door naar de nieuwe eigenaar en naar een later moment.

 

DSR IB

De doorschuifregeling voor ib-ondernemingen schuift de belastingclaim op de stakingswinst door naar de volgende eigenaar. Normaal gesproken wordt de stakingswinst (het verschil tussen de actuele waarde en de boekwaarde) als winst belast bij de persoon die de onderneming verkoopt of overdraagt. Bij overlijden geldt een vergelijkbare afrekening vanwege de ‘fictieve overdracht’ in de Wet IB 2001. Door de toepassing van de DSR IB wordt bij de overdrager geen stakingswinst in aanmerking genomen en kan de opvolger de onderneming verder voortzetten met de fiscale boekwaarde van de overdrager. Omdat de fiscale boekwaarde gelijk blijft na overdracht, wordt de opgebouwde belastingclaim op de stille reserves niet actief. Op het moment dat de nieuwe ondernemer het bedrijf staakt, zal alsnog worden afgerekend over de op dat moment bestaande stille reserves. Het doorschuiven zorgt er ook voor dat jaarlijks minder kan worden afgeschreven. Dit leidt tot een hogere jaarwinst.

 

De DSR IB kan worden toegepast op een onderneming bij overlijden (artikel 3.62 Wet IB 2001) of bij leven (artikel 3.63 Wet IB 2001), zoals bij schenking of verkoop. Bij de DSR IB bij leven geldt de dienstbetrekkingseis. Deze eis houdt in dat de nieuwe eigenaar voorafgaand aan de schenking minimaal 36 maanden aaneengesloten een werknemer of medeondernemer van het bedrijf moet zijn geweest. Naast het aantal jaren worden er geen eisen gesteld aan de kwaliteit van de werkzaamheden, de omvang van het medeondernemerschap of aan het aantal uren dat de beoogde opvolger in de onderneming werkzaam moet zijn geweest. De dienstbetrekkingseis is niet van toepassing op de BOR.

 

DSR AB

De DSR AB schuift de belastingclaim op het vervreemdingsvoordeel door naar de volgende eigenaar. Normaal gesproken wordt het vervreemdingsvoordeel (het verschil tussen de overdrachtsprijs en de verkrijgingsprijs) in box 2 belast bij de persoon die het aanmerkelijk belang (fictief) vervreemdt. Bij gebruik van de DSR AB wordt het vervreemdingsvoordeel niet belast en wordt de verkrijgingsprijs van de nieuwe eigenaar gelijkgesteld aan de verkrijgingsprijs van de oude eigenaar. De waardeaangroei tijdens het eigendom van de vorige eigenaar zal daardoor in principe belast worden op het moment van vervreemding door de nieuwe eigenaar, tenzij dan ook weer gebruikgemaakt wordt van de DSR AB. Anders dan bij de DSR IB het geval is, kent het ab-regime geen doorschuifregeling bij de verkoop van het aandelenpakket.

 

Er kan van de DSR AB gebruikgemaakt worden bij overlijden (artikelen 4.17a en 4.39a Wet IB 2001) of bij een schenking (artikelen 4.17c en 4.39c Wet IB 2001).30 In beide gevallen geldt de DSR AB alleen voor zover het aanmerkelijk belang betrekking heeft op een lichaam dat een onderneming drijft en dus niet op het beleggingsvermogen. Bij schenkingen geldt daarnaast de dienstbetrekkingseis. Dit houdt in dat de verkrijger voorafgaand aan de schenking minimaal drie jaar aaneengesloten in dienst moet zijn geweest bij het lichaam waar het aanmerkelijk belang betrekking op heeft. Anders dan bij de DSR IB, voldoet het zijn van een mede-aanmerkelijkbelanghouder niet voor de dienstbetrekkingseis.

 

Het evaluatierapport van het CPB kunt u hier downloaden.

 

 

Copyright – internationaltaxplaza.info

 

 

Follow International Tax Plaza on Twitter (@IntTaxPlaza)

 

 

Submit to FacebookSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn
INTERESTING ARTICLES