Tijdens het commissiedebat doorstroomvennootschappen op 7 december 2022 heeft de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst de Kamer toegezegd een brief te sturen over de aanbevelingen van de Commissie doorstroomvennootschappen (hierna: de commissie). Op 8 februari 2023 heeft Staatssecretaris Van Rij de kabinetsreactie aan de Tweede Kamer verstuurt. Gelet op de niet-fiscale aanbevelingen van de commissie en de vragen tijdens het commissiedebat doorstroomvennootschappen op het terrein van de minister, heeft hij dit mede namens de minister van Financiën gedaan.

In Paragraaf 1 geeft de kabinetsreactie op elk van de vijftien aanbevelingen van de commissie. Paragraaf 2 beschrijft de verhouding tussen belastingverdragen en het richtlijnvoorstel tegen misbruik van lege entiteiten (het EU-richtlijnvoorstel ‘Unshell’1). Paragraaf 3 gaat in op de status van verschillende onderzoeken naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals. Paragraaf 4 bevat enkele opmerkingen over het toepassingsbereik van het wetsvoorstel Implementatiewet Richtlijn openbaarmaking winstbelasting (country-by-country reporting). Tot slot gaat paragraaf 5 nader in op de in het commissiedebat gedane toezegging omtrent de doorgeleiding van de vragen overwitwassen.

Hieronder zullen wij beknopt de essentie van de door de staatssecretaris gegeven reactie op elk van de 15 afzonderlijke door de Commissie doorstroomvennootschappen gedane aanbevelingen weergeven.

 

Aanbeveling 1: Het schrappen van de safe harbour voor rente- en royaltydoorstromers

Het kabinet zal in de komende periode bezien of, en zo ja, op welke wijze een open norm kan worden geïntroduceerd in artikel 8c Wet Vpb 1969. Bij de eventuele introductie van een open norm zal ook aandacht moeten worden besteed aan de vormgeving, uitvoerbaarheid, inpasbaarheid en budgettaire gevolgen. Het kabinet informeert uw Kamer hierover dit voorjaar

 

Aanbeveling 2: Uitbreiding van de spontane uitwisseling van informatie over vennootschappen

Deze aanbeveling volgt het kabinet op door in te zetten op het EU-richtlijnvoorstel. Het EU-richtlijnvoorstel heeft tot doel om door middel van informatie-uitwisseling de relevante landen op de hoogte brengen van fiscaal misbruik door middel van doorstroomvennootschappen. Door internationaal afspraken te maken over de afbakening wordt het oneigenlijk gebruik van doorstroomvennootschappen op een integrale en uniforme wijze aangepakt. Hierbij gaat het EU-richtlijnvoorstel uit van een zeer brede en objectief vast te stellen definitie van een doorstroomvennootschap. Bovendien voorkomt dit eventuele EU-rechtelijke risico’s van een unilaterale afbakening die de commissie voorziet. Verder zet de richtlijn in op automatische uitwisseling van informatie tussen de lidstaten. Op dat punt gaat het EU-richtlijnvoorstel dus verder dan het advies van de commissie.

Voor zover de commissie verdere uitbreidingen van de informatie-uitwisseling ook zou willen toepassen in relatie tot derde landen, merkt de staatssecretaris op dat het EU-richtlijnvoorstel hierin niet specifiek voorziet, en dit ook niet haalbaar wordt geacht gezien het krachtenveld. Wel is het zo dat in het EU-richtlijnvoorstel de eenduidige definitie van een doorstroomvennootschap en de procedurele regels wanneer de informatie wordt uitgewisseld, worden vastgesteld. Volgens de staatssecretaris biedt de uiteindelijke EU-richtlijn de beste basis om, in lijn met de EU-afspraken, doorstroomvennootschappen integraal en uniform aan te pakken. Zodra er een akkoord is over de EU-richtlijn kan het kabinet op basis daarvan overwegen of een unilaterale aanpassing in de informatie-uitwisseling met derde landen eveneens geboden is.

 

Aanbeveling 3: Spontane informatie-uitwisseling bij vrijgestelde vervreemdingswinsten

Het kabinet volgt deze aanbeveling op door in te zetten op het EU[1]richtlijnvoorstel. Op basis van artikel 13 (informatie-uitwisseling) van het EU-richtlijnvoorstel wordt informatie over een entiteit die niet voldoet aan de minimale substance-eisen op automatische basis uitgewisseld met de andere lidstaten. Hiervoor is in het EU-richtlijnvoorstel niet vereist dat eerst sprake is van een vervreemding van de aandelen in een lichaam dat in het bronland is gevestigd. Op dit punt gaat het EU-richtlijnvoorstel dus verder dan de aanbeveling van de commissie. Het bronland kan deze uitgewisselde informatie gebruiken ten behoeve van (bijvoorbeeld) een bronstaatheffing op de vervreemding van aandelen. Spontane uitwisseling van informatie op basis van een unilaterale regeling, zoals de aanbeveling voorstelt, is in deze situaties dan niet meer nodig.

Hierbij merkt de staatssecretaris nog wel op dat het geografische toepassingsbereik van de aanbeveling van de commissie niet beperkt is tot de EU. Voor zover de commissie verdere uitbreidingen van de informatie-uitwisseling ook zou willen toepassen in relatie tot derde landen, merkt de staatssecretaris ook hier op dat het EU-richtlijnvoorstel hierin niet specifiek voorziet, en dit ook niet haalbaar wordt geacht gezien het krachtenveld. Wel is het zo dat in het EU-richtlijnvoorstel de eenduidige definitie van een doorstroomvennootschap en de procedurele regels wanneer de informatie wordt uitgewisseld, worden vastgesteld. Ook is de staatssecretaris van mening dat de uiteindelijke EU-richtlijn de beste basis biedt om, in lijn met de EU-afspraken, doorstroomvennootschappen integraal en uniform aan te pakken. Zodra er een akkoord is op de EU-richtlijn kan het kabinet op basis daarvan overwegen of een unilaterale aanpassing in de informatie-uitwisseling met derde landen eveneens geboden is

 

Aanbeveling 4: Uitbreiding van de PPT tot het hele belastingverdrag (indien niet multilateraal geregeld)

De commissie beveelt aan om (samengevat) de PPT door te laten werken in zoveel mogelijk verdragen, ook in relatie tot landen die geen partij zijn bij het MLI. Het opnemen van de PPT in belastingverdragen, en daarmee deze aanbeveling van de commissie, is al staand Nederlands verdragsbeleid.

 

Aanbeveling 5: Een proactieve houding ten aanzien van het komende EU-richtlijnvoorstel over shell entities

In lijn met het coalitieakkoord en de aanbevelingen van de commissie staat het kabinet positief tegenover het doel van het EU-richtlijnvoorstel en onderschrijft het kabinet de noodzaak van een EU-brede aanpak van misbruik van doorstroomvennootschappen.

Wel geeft de staatssecretaris aan dat gezien de unanieme besluitvorming en het krachtenveld voor een akkoord het ook nodig zal zijn om compromissen te sluiten en is er geen garantie is dat alle door Nederland gewenste onderdelen uiteindelijk in de richtlijn worden opgenomen.

 

Aanbeveling 6: Duidelijke invulling van het unierechtelijke anti-misbruikbeginsel in EU-verband

De commissie adviseert om in EU-verband te pleiten voor een duidelijke invulling van het Unierechtelijke anti-misbruikbeginsel en een aanscherping van de moeder-dochterrichtlijn en de interest- en royaltyrichtlijn. Het kabinet volgt deze aanbeveling op door in te zetten op het EU-richtlijnvoorstel. Volgens de commissie zou een aanscherping van de moeder-dochterrichtlijn onder meer gericht kunnen zijn op het ontnemen van fiscale voordelen ten aanzien van tussengeschoven houdsters, zoals de deelnemingsvrijstelling. In het richtlijnvoorstel wordt, in artikel 11 over de aangepaste toedeling van heffingsrechten als gevolg van een doorstroom entiteit, voor de systematiek gekozen om de lidstaten “boven” en “onder” een substance-arme entiteit te verplichten de belastingvoordelen te weigeren, zoals de voordelen van de moeder-dochterrichtlijn, de interest- en royaltyrichtlijn en voordelen uit belastingverdragen. Hierdoor wordt met het EU-richtlijnvoorstel het met aanbeveling #6 beoogde doel nagestreefd: het ontmoedigen van misbruik via structuren met doorstroomvennootschappen door het ontnemen van fiscale voordelen, zoals de voordelen van de moeder-dochterrichtlijn en de interest- en royaltyrichtlijn. Daarom is het kabinet van oordeel dat de implementatie van het richtlijnvoorstel qua resultaat beantwoordt aan de doelstelling van deze aanbeveling van de commissie. Dat geldt ook voor het verdere advies in deze aanbeveling om bij het richtlijnvoorstel in te zetten op gerichte uitwisseling van relevante informatie over doorstroomactiviteiten tussen EU-lidstaten. Volgens de staatssecertaris voorziet het richtlijnvoorstel hierin.

 

Aanbeveling 7: Aanscherpen verplichtingen voor het aanmerken van het ‘hoger leiddinggevend personeel’ als UBO’s van een juridische entiteit

De regels omtrent het uitvoeren van het cliëntenonderzoek zijn in hoge mate op Europees niveau geharmoniseerd. Op 20 juli 2021 heeft de Europese Commissie een nieuw Europees pakket aan anti-witwasmaatregelen gepubliceerd waarover thans wordt onderhandeld. Op 7 december 2022 is de algemene oriëntatie van de Raad vastgesteld voor de onderhandelingen met het Europees Parlement over de nieuwe anti-witwasrichtlijn (AMLD6) en -verordening (AMLR). In deze algemene oriëntatie zijn verplichtingen opgenomen in lijn met aanbeveling 7.

 

Aanbeveling 8: Beter doorzoekbaar maken van reeds openbare gegevens in het UBO-register

De commissie adviseert om de openbare gegevens in het UBO-register beter doorzoekbaar te maken voor het publiek. In de Nederlandse implementatie van het UBO-register is een balans gezocht tussen privacy en effectiviteit. Onderdeel daarvan is dat het in Nederland alleen voor bevoegde autoriteiten mogelijk is om het register vrijelijk te doorzoeken, zoals op bijvoorbeeld persoonsgegevens. Andere raadplegers kunnen alleen op basis van de gegevens van een juridisch entiteit het register raadplegen. Privacy was een belangrijk thema in de parlementaire behandeling van het UBO-register, en Nederland heeft in dat kader alle privacy-maatregelen genomen die de vierde anti-witwasrichtlijn toestaat. Verdere uitbreiding van de zoekmogelijkheden kan impact hebben op de privacy van geregistreerde personen. Daarbij geldt dat het Hof van Justitie van de Europese Unie op 22 november 2022 heeft bepaald dat de door de vijfde anti-witwasrichtlijn (AMLD5) verplichte openbaarheid van de UBO-gegevens ongeldig is. Uw Kamer is dezelfde dag over deze uitspraak geïnformeerd en de raadplegingen uit het UBO-register zijn in het verlengende hiervan tijdelijk opgeschort. Gelet op deze uitspraak wordt op dit moment primair ingezet op herstel van toegang voor de partijen die in het licht van de uitspraak nog steeds toegang mogen hebben. Het Kabinet heeft op 20 januari jl. uw Kamer geïnformeerd over de analyse van deze uitspraak en de te zetten vervolgstappen. Door de uitspraak zal een wetswijziging nodig zijn. Het register zal niet meer voor publiek toegankelijk zijn, alleen voor personen of organisaties met een legitiem belang. In dit wetstraject zal de motie Ronnes en Bruins in het kader van de evaluatie van de privacy-impact van het UBO-register worden betrokken.

 

Aanbeveling 9: Internationale invoering van UBO-registers met openbare gegevens

De commissie adviseert ook om in te zetten op internationale invoering van UBO-registers met openbare gegevens. In Europees verband is het hebben van een centraal UBO-register reeds verplicht op grond van de anti-witwasrichtlijn. De hiervoor genoemde uitspraak van Hof van Justitie doet hier niet aan af. Nederland is betrokken geweest bij de herziening van aanbeveling 24 van de gezaghebbende standaarden van de Financial Action Task Force (FATF). Deze is op 4 maart 2022 gepubliceerd. Onderdeel van deze herziening is dat landen een UBO-register moeten invoeren, of een mechanisme dat vergelijkbare toegang tot UBO-informatie biedt. Hiermee is een belangrijke stap gezet richting internationale invoering van UBO-registers, in lijn met de aanbeveling van de commissie. Het kabinet zal ook in de toekomst zich in internationaal verband blijven inzetten op internationale invoering van UBO-registers, met inachtneming van bovengenoemde uitspraak van het Hof van Justitie

 

Aanbeveling 10: Schrappen van de uitzonderingen in artikel 2:403 BW

Het kabinet pakt doorstroomvennootschappen aan. Dat blijkt uit de aanpak van de laatste jaren en ook uit de inzet van dit kabinet. Het kabinet vindt het echter ook van belang dat nadelige effecten op reële ondernemingen zo veel mogelijk worden voorkomen. Het schrappen van de uitzondering van artikel 2:403 BW grijpt aan op een maatregel die Nederland voor het brede bedrijfsleven aantrekkelijk maakt, zodat het schrappen ervan ook het brede bedrijfsleven nadelig zal treffen.

Het schrappen van deze vrijstelling is naar het oordeel van het kabinet een disproportionele maatregel. Het eventuele effect op doorstroomvennootschappen weegt niet op tegen de nadelen voor reële bedrijven. Hierom neemt het kabinet aanbeveling #10 niet over.

Aanbeveling 11: Bij het bepalen van de omvang van een bedrijf de gegevens van deelnemingen altijd meetellen en indien relevant ook de financiële inkomsten

De commissie beveelt verder aan om bij het bepalen van de omvang van een bedrijf de gegevens van deelnemingen altijd mee te tellen en indien relevant ook de financiële inkomsten. De commissie wil hiermee bereiken dat doorstroomvennootschappen bij het opstellen van de jaarrekening minder vaak komen te vallen onder de vrijstellingen voor micro- en kleine ondernemingen.

De commissie stelt daartoe ten eerste voor om de laatste zin in het tweede lid in de artikelen 2:395a-397 BW te schrappen. Die zin gaat over het berekenen van de omvang van een onderneming op geconsolideerde grondslag. Dat kan alleen als er sprake is van een consolidatie. Het schrappen van die laatste zin uit genoemde artikelen leidt juridisch-technisch gezien niet tot het beoogde gevolg. Zoals de commissie zelf al aangeeft, is die zin alleen relevant voor doorstroomvennootschappen die zelf houdstermaatschappij zijn. Deze maatregel zou dus eenvoudig te omzeilen zijn door een houdstermaatschappij boven de doorstroomvennootschap te plaatsen. Het overnemen ervan zou daarom niet zinvol zijn.

In de tweede aanbeveling stelt de commissie voor om voor rechtspersonen met hoofdzakelijk financiële inkomsten de drempel voor de netto-omzet te baseren op een ander inkomensbegrip. Bij de omzet wordt nu alleen gekeken naar de opbrengst uit leveringen van goederen en diensten. Doorstroomvennootschappen hebben alleen financiële geldstromen en doorgaans nauwelijks personeel, zodat ze als micro- of kleine onderneming kwalificeren en slechts een hele beperkte jaarrekening publiceren. Daarom beveelt de commissie aan om voor rechtspersonen met hoofdzakelijk financiële inkomsten, onder omzet ook financiële inkomsten te scharen, zoals rente, dividenden en winst uit de verkoop van deelnemingen. Er zal moeten worden onderzocht of het mogelijk is zowel de juiste doelgroep van ondernemingen als de juiste alternatieve inkomsten te benoemen, om deze maatregel het gewenste effect te geven. Ook zal moeten worden onderzocht welke gevolgen een dergelijke aanvullende berekeningswijze eventueel heeft voor andere sectoren en voor de rest van de jaarrekening. De Minister voor Rechtsbescherming zal hier vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het Burgerlijk Wetboek onderzoek naar doen. Hij heeft uw Kamer bij brief van 27 juni 2022 (Kamerstukken II 2021/22, 29752, nr. 15) gemeld dat in het kader van de modernisering van het ondernemingsrecht zal worden gekeken naar enkele verbeteringen in het jaarrekeningenrecht. Vanwege de mogelijk bredere strekking van aanbeveling #11 zal het onderzoek naar de gevolgen van die aanbeveling en de vraag of die zal worden overgenomen, worden meegenomen bij die modernisering. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer daarover nader informeren

 

Aanbeveling 12: Inzet op aanpak illegale trustdienstverlening

De inzet op de aanpak van illegale trustdienstverlening heeft prioriteit.

In het kostenkader 2021-2024 is reeds een intensivering en uitbreiding opgenomen voor het integriteitstoezicht. Hierbij is inbegrepen het toezicht op trustkantoren. Voorts handelt DNB meer proactief waarbij samenwerking met verschillende ketenpartners waaronder Bureau Toezicht Wwft (BTWwft) wordt gezocht.Hierbij blijft het belangrijk dat het toezicht risicogebaseerd, doelmatig en kostenefficiënt plaatsvindt en dat de aandacht voor illegalen in verhouding staat tot de toezichtactiviteiten op vergunninghoudende partijen. Vooralsnog beschikt DNB over voldoende capaciteit om het toezicht op (illegale) trustkantoren risicogebaseerd uit te voeren. Tot slot is illegale trustdienstverlening een economisch delict waarbij het OM kan optreden.

 

Aanbeveling 13: Vervolgonderzoek naar witwassen en doorstroomactiviteiten

In het FEC-verband is direct gestart met een inventarisatie of een dergelijk vervolgonderzoek haalbaar is. Gebleken is dat bij geen van de FEC-partners direct bruikbare informatie over doorstroomvennootschappen wordt opgeslagen. De benodigde informatie zal moeten worden geconstrueerd door meerdere grote databestanden van FEC-partners te doorzoeken en combineren. Het FEC-samenwerkingsverband loopt daarbij tegen geheimhoudingsbepalingen aan. Momenteel wordt bezien of een benodigde vrijstelling van de geheimhoudingsbepalingen verkregen kan worden. Als dat positief verloopt én als blijkt dat het resultaat van de combinatie en doorzoeking van deze grote databestanden voldoende aanknopingspunten oplevert, dan zal de loop van 2023 door het FEC een beslissing worden genomen op een voorstel voor een vervolgonderzoek.

 

Aanbeveling 14: Inzet op internationale samenwerking in bestrijding criminele doorstroom

In algemene zin zet Nederland reeds in diverse internationale gremia in op een effectieve anti-witwasaanpak, waaronder samenwerking. Nederland is in dat kader onder meer lid van de Financial Action Task Force (FATF) welke gezaghebbende anti-witwasstandaarden vaststelt, en de Egmont Group welke samenwerking en informatiedeling tussen financiële inlichtingeneenheden (FIU’s) faciliteert. Voorts is verbeterde samenwerking tussen onder meer FIU’s ook een belangrijk onderdeel van het op 20 juli 2021 gepubliceerde anti-witwaspakket van de Europese Commissie.

Binnen de brede aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit van de minister van Justitie en Veiligheid is er een ‘Toekomstagenda internationaal offensief tegen georganiseerde Criminaliteit’ en ‘plan van aanpak criminele geldstromen’ opgesteld. Het verstevigen van internationale samenwerkingsverbanden is één van de prioriteiten. Voor zowel het verstoren van netwerken als verdienmodellen. Ook wordt de samenwerking bevorderd met derde landen door het sluiten van samenwerkingsverbanden (MoU’s, verdragen, Joint Investigation Teams) en de inzet van netwerk van Nederlandse fieldofficers en liaisons met financiële expertise.

 

Aanbeveling 15: Het ontzeggen van toegang tot IBO’s aan doorstroomvennootschappen

Onder het vorige kabinet is op multilateraal niveau ingezet op het hervormen van investeringsbescherming. Aspecten van het gebruik van IBO’s door brievenbusfirma’s staan ter discussie in de United Nations Commission for International Trade Law (UNCITRAL). Deze discussies lopen nog en zullen naar verwachting nog enige tijd duren.

Daarnaast heeft Nederland een nieuwe bilaterale IBO-modeltekst ontwikkeld die in 2019 is gepubliceerd. Deze modeltekst expliciteert dat alleen investeerders met substantiële activiteiten gebruik kunnen maken van IBO’s die op basis van deze modeltekst worden afgesloten.

Er zijn verkennende stappen gezet voor (her)onderhandelingen van IBO’s op basis van de gemoderniseerde tekst. De verwachting is dat in 2023 nadere gesprekken zullen plaatsvinden met een aantal landen waarmee Nederland bilaterale IBO’s heeft. Uw Kamer wordt hierover via de reguliere voortgangsrapportage handelsakkoorden op de hoogte gehouden.

Het kabinet deelt de zienswijze van de commissie dat een internationale of Europese aanpak waarbij zoveel mogelijk IBO’s tegelijkertijd worden aangepast een effectieve manier zou zijn om de toegang tot IBO’s van doorstroomvennootschappen te belemmeren. Op Europees niveau zijn inmiddels enkele investeringsakkoorden tot stand gekomen en wordt onderhandeld over een aantal andere akkoorden, meestal als onderdeel van een breder handels- en investeringsakkoord. Europese investeringsbeschermingsafspraken komen – op moment van inwerkingtreding – in de plaats van eventuele IBO’s op niveau van de lidstaten. Ook in deze Europese investeringsbeschermingsafspraken zijn doorstroomvennootschappen uitgesloten van de reikwijdte van de investeringsbescherming.

De commissie beveelt daarnaast een periodieke rapportage aan de Kamer aan over de hervorming van de Nederlandse IBO’s en arbitragezaken. Het ministerie van Buitenlandse Zaken informeert de Kamer reeds over de modernisering van IBO’s in de voortgangsrapportage handelsakkoorden. Informatie over investeerder-staat arbitragezaken is te vinden in openbare bronnen, zoals de investment policy hub website van de United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD).

De volledige tekst van de kabinetsreactie met daarin uiteraard ook de paragrafen 2 t/m 5 kunt u hier in Pdf formaat downloaden.

 

 

Copyright – internationaltaxplaza.info

 

 

Follow International Tax Plaza on Twitter (@IntTaxPlaza)

 

 

Submit to FacebookSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn
INTERESTING ARTICLES